1C: Enterprise-versie 8.2 verschilt in veel opzichten van eerdere versies van de applicatie - u zult verschillen vinden in zowel de programma-interface als in de logica van de softwarebediening.
instructies:
Stap 1
In versie 8.2 werkt het programma dus niet met bestanden op je computer, maar met bestanden op de 1C-server. Om externe verwerking aan te sluiten, moet u eerst het externe verwerkingsbestand naar de server overbrengen. Om dit te doen, plaatst u het bestand in tijdelijke opslag: gebruik de "PlaceFile ()"-methode in de open-opdrachthandler. Als u de waarde "True" opgeeft in de vierde parameter, verschijnt het bestandsselectievenster waarin u het bestand specificeert dat in de opslag moet worden geplaatst.
Stap 2
Verbind externe verwerking met behulp van de "Connect ()"-methode die wordt uitgevoerd op de 1C-server in de externe verwerkingsmanager. De doorgegeven parameters geven het pad aan naar het externe verwerkingsbestand (opslagadres). Deze methode retourneert een andere vereiste parameter: de naam van de aangesloten externe verwerking (ProcessingName). Voer alle commando's correct en zonder spaties in, zodat het programma alle bewerkingen kan herkennen.
Stap 3
Open het externe verwerkingsformulier met behulp van de "OpenForm ()"-methode, waarin u de naam van het formulier moet doorgeven en een string moet vormen zoals: "ExternalProcessing." + ProcessingName + ". Form". Externe verwerking kan ook worden aangesloten in de uitvoeringsmodus van de programmacode met behulp van de derde parameter van de "Verbinden ()"-methode in de externe verwerkingsmanager.
Stap 4
Meer details over de methoden voor het aansluiten van externe verwerking zijn te vinden in de 1C-documentatie in de Developer's Guide, namelijk in sectie 5.5.4.3, item "Objecten" van de configuratie, evenals in de syntaxisassistent. Ook zijn er speciale video-instructies op internet waarmee je realtime leert werken met het softwarepakket van 1C.