De belangrijkste programmeertaal, Pascal, is een klassiek voorbeeld van gestructureerde programmeercode. Voor elke beginnende programmeur helpen stapsgewijze instructies in Pascal je om snel de basis van programmeren onder de knie te krijgen. Het compileren van programma's in Pascal is eenvoudig en begrijpelijk, waardoor u de functies van computerprogrammering in korte tijd kunt begrijpen. Code-instructies tonen duidelijk de volgorde van het oplossen van het probleem.
Noodzakelijk
Pascal programmeeromgeving
instructies:
Stap 1
Elk Pascal-programma gebruikt een reeks standaardprocedures en -functies om informatie te verwerken, evenals invoer- en uitvoergegevens naar externe apparaten of een scherm. Deze procedures zijn opgenomen in speciale bibliotheken die voor gebruik moeten worden aangesloten. Geef helemaal aan het begin van het bestand met uw programmacode de meegeleverde bibliotheken op met de opdracht use. Dus, als u gegevens op het scherm moet weergeven, schrijf dan een regel als deze: gebruikt crt.
Stap 2
De hoofdprogrammacode in Pascal staat altijd tussen twee operatoren: Begin en End. De instructie Begin geeft het begin van het programma aan en End geeft het einde aan. Elke volledige groep expressies, bijvoorbeeld binnen een lus of na een voorwaarde, wordt ook gescheiden van andere code door "begin-end" -instructies. Pascal-syntaxis vereist dat elke uitdrukking in de programmacode eindigt met een ";" en alleen het laatste einde End is een punt.
Stap 3
Voordat u de hoofdtekst van het programma schrijft, moet u de variabelen en typen definiëren die u in het algoritme moet gebruiken. Variabelen worden gedefinieerd door de var-operator, types - type. Geef de variabele een unieke naam en specificeer het vereiste gegevenstype. Er zijn verschillende standaard datatypes in Pascal. De belangrijkste definiëren string (string), karakter (char) en numerieke waarden (integer, real).
Stap 4
Begin het hoofdgedeelte van het programma met een Begin-instructie. Beschrijf in de body stap voor stap het algoritme van uw taak, met behulp van samengestelde en voorwaardelijke operators (begin … einde, als), evenals selectie- of lus-operators (case, while).
Stap 5
Creëer uw eigen functies als dat nodig is. Zet de beschrijving van functies voor het hoofdgedeelte van het programma. Een uitdrukking van de vorm: function My_Func (n: integer, c: integer): boolean betekent de declaratie van een functie genaamd My_Func, waarin twee argumenten van het type integer worden doorgegeven. In dit geval is de functie zelf van het type boolean en kan waar (true) of false (false) zijn. Beschrijf na de titel van deze functie de sectie van de variabelen var en schrijf de code in de "begin-end"-instructies. Roep de functie in de hoofdtekst van het programma aan door naar de naam te verwijzen. Geef in dit geval de vereiste argumenten door aan de functie tussen haakjes: My_Func (2, 3).
Stap 6
Gegevensinvoer en -uitvoer tijdens het programmeren in Pascal vindt plaats met behulp van standaard taalfuncties: lezen en schrijven. Gebruik ze in combinatie met elkaar om de resultaten van het programma op het scherm te presenteren. Voer het geschreven programma uit voor compilatie en uitvoering in elke omgeving die de programmeertaal Pascal ondersteunt.