Elektronische voorschakelapparaten voor fluorescentielampen vervangen met succes conventionele elektromagnetische. Ze verlengen de levensduur van de lampen aanzienlijk, maar zijn zelf veel gevoeliger voor stroompieken.
instructies:
Stap 1
Laat u bij het kiezen van een elektronisch voorschakelapparaat leiden door de volgende parameters: - vermogensbereik (het vermogen van de lamp die u op het voorschakelapparaat wilt aansluiten moet binnen dit bereik liggen);
- ingangsspanning - moet gelijk zijn aan de netspanning of deze iets overschrijden;
- het type lamp waarvoor het voorschakelapparaat bedoeld is (met warme of koude kathoden) - moet overeenkomen met het type lamp waarmee u het wilt gebruiken.
Stap 2
Sluit de lamp met zo kort mogelijke draden aan op de ballast. Als het op een afstand van het stopcontact moet worden geplaatst, moet de ballast in de buurt van de lamp worden geplaatst en niet bij het stopcontact. Dit vermindert hoogfrequente verliezen in de draden en elimineert bijna radio-interferentie, zelfs in het LW-bereik.
Stap 3
Om een hete kathodelamp aan te sluiten, zoekt u twee pinnen op de ballast voor aansluiting op een van de gloeidraden. Sluit ze aan op een standaard lamphouder. Verbind de tweede lamphouder op dezelfde manier met de andere twee ballastpennen. Plaats de houders in het armatuur zodat de lamp er tussen geklemd kan worden. Klem hem ertussen, steek de pinnen in de inkepingen op de houders en draai de lamp 90 graden om zijn as.
Stap 4
Als er een koude kathodelamp is aangesloten, dan is deze meestal al voorzien van speciale hoogspanningsdraden en een connector. Vervang ze in geen geval door andere of verleng ze in geen geval. Steek de stekker gewoon in het daarvoor bestemde voorschakelapparaat. Als het twee stopcontacten heeft, wat betekent dat het is ontworpen om te werken met twee lampen die in serie zijn geschakeld, zorg er dan voor dat u beide aansluit.
Stap 5
Sluit het netsnoer aan op de speciaal ontworpen ballastklemmen. Als de ballast niet is uitgerust met een zekering, sluit deze dan aan op de onderbreking in een van de netdraden. De waarde van de zekering moet gelijk zijn aan de stroom die tijdens het opstarten door de ballast van het lichtnet wordt verbruikt (dit heeft niets te maken met de stroom die door de lamp gaat). Als de ballast is ontworpen om op aarde te worden aangesloten, sluit hem dan aan met een geleider die iets langer is dan de fase en nul, zodat deze als laatste afbreekt wanneer eraan wordt getrokken.
Stap 6
Zet de ballast zo vast dat deze onder geen enkele omstandigheid kan vallen als aan de stroomkabel wordt getrokken. Isoleer alle verbindingen zorgvuldig.
Stap 7
Sluit de ballast aan en controleer of de lamp brandt.