Van de duizenden programmeertalen die er tegenwoordig zijn, worden er slechts enkele tientallen op grote schaal gebruikt en gebruikt om computerprogramma's te ontwikkelen. Desondanks neemt hun aantal elk jaar toe. Een programmeertaal kan worden gemaakt door een liefhebber die op deze manier de honger naar creativiteit bevredigt, of door een groot bedrijf dat het doel nastreeft om op basis daarvan nieuwe producten te maken.
instructies:
Stap 1
Overweeg de basisconcepten van de programmeertaal die u aan het maken bent. Markeer de belangrijkste kenmerken en beoogde functionaliteit. Kies het paradigma (objectgeoriënteerd, logisch, enz.) dat de taal zal volgen en het rekenmodel. Beantwoord duidelijk de vragen over hoe het zal verschillen van bestaande analogen, welke functies u moet lenen.
Stap 2
Overweeg een datatypesysteem. Beantwoord de vraag of het een statisch of dynamisch getypte programmeertaal zal zijn. Geef een lijst op met ingebouwde typen en manieren om nieuwe typen te definiëren. Declareer methoden voor het definiëren van datastructuren. Beschrijf andere mogelijkheden. Dus, als u een objectgeoriënteerde programmeertaal maakt, markeer dan de mogelijke overervingsmethoden (bijvoorbeeld directe implementatie-overerving, aggregatie, enz.).
Stap 3
Denk goed na over het concept van het organiseren van berekeningen. Handelen met kennis van het paradigma en het rekenmodel. Dus voor een procedureel georiënteerde taal zal het bijvoorbeeld nodig zijn om manieren te identificeren om de controle over te dragen (functieaanroepen, constructies van voorwaardelijke overgangen, lussen, enz.), principes voor het evalueren van uitdrukkingen (lijst met bewerkingen, hun prioriteit), enz.
Stap 4
Beschrijf de syntaxis van de taal volledig. Specificeer op basis van de kennis die is opgedaan in de vorige ontwerpstappen formeel de syntaxis van alle mogelijke constructies. Bijvoorbeeld de syntaxis voor het definiëren van gegevenstypen en hun structuren, besturingsstructuren, het schrijven van rekenkundige uitdrukkingen, het letterlijk definiëren van gegevensobjecten. Gebruik de Backus-Naur (BNF) of reguliere grammaticanotatie.
Stap 5
Definieer de tekenset van het brondocument in de programmeertaal die u aan het maken bent. Geef mogelijke regels en beperkingen op het gebruik van symbolen aan. Zo kan het schrijven van taalconstructies bijvoorbeeld alleen worden beperkt tot tekens uit de ASCII-set, maar kunnen tegelijkertijd tekens uit het gehele UTF-bereik worden gebruikt in commentaren en letterlijke tekenreeksen.
Stap 6
Maak een set specificaties die de programmeertaal volledig beschrijven. Voeg informatie toe over de syntaxis en semantiek van alle constructies. Gebruik formeel schrijven en gedetailleerde uitleg.