Elke computer op een lokaal netwerk heeft zijn eigen netwerkadres en netwerknaam. Deze identificatie van machines is een van de fundamenten waarop het functioneren van netwerken is gebaseerd. Met behulp van Windows-tools en programma's van derden kunt u de hostnaam op IP bepalen.
Het is nodig
- - een computer met Windows-besturingssysteem;
- - netwerkverbinding;
- - geïnstalleerde ondersteuning voor de vereiste protocollen.
instructies:
Stap 1
Het ping-commando wordt gebruikt om informatie te verkrijgen over de status van het netwerk. Het bepaalt de gezondheid van het netwerk en de tijd die wordt besteed aan het overbrengen van pakketten langs de client-server- en server-clientroutes. Bij gebruik van de parameter –a bepalen nieuwe versies van de opdracht de computernaam op basis van IP.
Stap 2
Selecteer Uitvoeren in het menu Start en typ cmd in de zoekbalk. Typ in het opdrachtvenster ping –a 10.0.0.20, waarbij 10.0.0.20 het voorwaardelijke IP-adres is van de externe computer op het lokale netwerk. Het systeem geeft informatie over het knooppunt weer, inclusief de naam.
Stap 3
Als uw versie van ping deze functie niet ondersteunt, gebruik dan nbtstat met de -a optie. Deze opdracht retourneert de NetBIOS-naamtabel van de externe host. Voorwaarde is dat de computer het NetBIOS-protocol ondersteunt. Roep de opdrachtregel aan met cmd en voer nbtstat –a 10.0.0.20 in.
Stap 4
De naam van een computer op het lokale netwerk kan worden bepaald met behulp van het NSLookup-commando als het TCP / IP-protocol erop is geïnstalleerd en er minimaal één DNS-server is opgegeven in de protocolparameters. Het team diagnosticeert de werking van de DNS en geeft informatie over de infrastructuur weer.
Stap 5
Typ NSLookup 10.0.0.20 bij de opdrachtprompt. De opdracht retourneert de naam en het IP-adres van de server op dit netwerk, de naam en het IP-adres van de externe computer. Een reverse lookup is mogelijk: als u een computernaam invoert, geeft de opdracht het IP-adres weer.
Stap 6
U kunt de opdracht tracert gebruiken. Het bewaakt de route van datapakketten in TCP/IP-netwerken en werkt daarom alleen op de computer waarop dit protocol is geïnstalleerd. Voer bij de opdrachtprompt tracert 10.0.0.20 in. De bestemming is de naam van de externe host. Op unix-achtige netwerken wordt hiervoor de opdracht traceroute gebruikt.
Stap 7
Om de parameters van het lokale netwerk te bepalen, worden speciale scanners gebruikt. Afhankelijk van de complexiteit verzamelen ze informatie over de hosts op het netwerk, analyseren ze het verkeer en testen ze de werking ervan. Als uw computer zich echter op een kantoornetwerk bevindt, is het onwaarschijnlijk dat de beheerder acties goedkeurt om dergelijke informatie te verzamelen.