In sommige situaties is het nodig om de snelheid van het wifi-kanaal voor bepaalde apparaten te beperken. Soms moet hiervoor niet alleen het apparaat worden geconfigureerd dat het wifi-signaal uitzendt, maar ook de apparatuur die het ontvangt.
Het is nodig
NetLimiter
instructies:
Stap 1
Als u een router of router gebruikt om een draadloos toegangspunt te maken, opent u het instellingenmenu. Om dit te doen, voert u het IP-adres van dit apparaat in de browserregel in en drukt u op de Enter-toets. Open het menu voor draadloze instellingen. Als u met de mogelijkheden van dit routermodel de werking van het 802.11-netwerk (zonder letters) kunt inschakelen, wordt de kanaalsnelheid automatisch beperkt tot 1 Mbps. Houd er rekening mee dat deze waarde wordt gedeeld door het aantal apparaten dat is verbonden met het wifi-netwerk.
Stap 2
Als de Wi-Fi-router niet werkt met dit type radiosignaal, zoek dan het item "Verbindingssnelheid" of Verbindingssnelheid. Stel de gewenste waarde in van 1 tot 54. Sla de instellingen op en start de router opnieuw op.
Stap 3
Als u een vaste computer en een Wi-Fi-adapter gebruikt om een draadloos toegangspunt te maken, probeer dan eerst de kanaalsnelheid te verlagen met behulp van de functies van het Windows-systeem. Open de eigenschappen voor Deze computer en ga naar Apparaatbeheer. Zoek uw draadloze adapter en klik met de rechtermuisknop op de naam. Selecteer Eigenschappen. Open het tabblad "Geavanceerd" en schakel de 802.11-bedieningsmodus in.
Stap 4
Als deze Wi-Fi-adapter dit type radiosignaal niet ondersteunt, installeer dan de NetLimiter-software en voer deze uit. Zoek nu het apparaat dat u nodig hebt in de weergegeven lijst en stel de parameters van de internettoegangssnelheid ervoor in. Zorg ervoor dat u beide items invult: Inkomend en Uitgaand. De snelheidswaarden in dit hulpprogramma worden gespecificeerd in kilobytes.
Stap 5
Als alternatief voor NetLiniter kunt u de hulpprogramma's TMeter en Traffic Inspector gebruiken. Zorg ervoor dat u de gemaakte filters opslaat om te voorkomen dat u het hulpprogramma opnieuw moet configureren nadat u uw computer opnieuw hebt opgestart.