Functies van de programmeertaal C worden gebruikt om een reeks repetitieve acties binnen een enkel programma uit te voeren. Soms wordt een groot blok van sommige hulpberekeningen ook opgesplitst in een aparte functie. In de regel wordt de functie aangeroepen met het doorgeven van de ingestelde argumenten. Een functie kan ofwel een waarde retourneren of gewoon een aantal specifieke acties uitvoeren. U kunt een functie pas aanroepen nadat de beschrijving of het prototype is gedeclareerd.
Het is nodig
C programmeeromgeving
instructies:
Stap 1
Een functiedeclaratie kan worden gemaakt in een headerbestand met de extensie.h. In dit geval kunt u een functieaanroep overal in de programmacode gebruiken zonder u zorgen te maken over de zichtbaarheid van de verklaring. Headerbestanden zijn opgenomen in bestanden met de extensie.срр helemaal aan het begin met een regel zoals: #include “My_sag.h”.
Stap 2
Declareer de functie als volgt: bool My_fanc (char p1, int p2). Hier is My_fanc de unieke functienaam voor uw programma. De volgende beschrijving van de functie kan overal in de programmacode worden uitgevoerd. Hiertoe geeft u het retourtype, de functienaam en eventuele doorgegeven argumenten op. Schrijf daarna de acties die door de functie worden uitgevoerd tussen accolades die de hoofdtekst van de functie omsluiten.
Stap 3
Op de plaats in de code waar u de acties van deze functie wilt uitvoeren, schrijft u de naam en geeft u alle vereiste argumenten door. Het type van de doorgegeven waarden moet hetzelfde zijn als het gedeclareerde type. Wijs de geretourneerde waarde toe aan een variabele van hetzelfde type: bool Res = My_fanc (“H”, 24). Het doorgeven van argumenten aan een functie kan zowel door variabelen van het gespecificeerde type als door constante waarden te gebruiken.
Stap 4
Bij het aanroepen van een overbelaste functie kan het aantal argumenten voor dezelfde kop verschillend zijn. Het is belangrijk om hun waarden hier correct op te geven, omdat de compiler uw fout in de functieaanroep mogelijk niet detecteert.
Stap 5
De functie kan worden aangeroepen met een pointer. Om dit te doen, declareert u deze aanwijzer en wijst u het adres van de functie toe: int (* p_F) (const char *, const char *); p_F = Mijn_fanc. In dit geval kan de aanroep van de functie My_fanc worden geschreven als een verwijzing naar een aanwijzer. Zo kun je bijvoorbeeld het adres van een functie als argument doorgeven aan een andere functie: copy (n, p_F). Dus, al in de kopieerfunctie, ziet de aanroep van My_fanc er als volgt uit: (* p_F) (a, b), waarbij a, b de argumenten zijn van de aangeroepen functie. Het resultaat van het werk voor elke geïmplementeerde oproep komt overeen met de geprogrammeerde acties van de functie.